Bron De Morgen
Photos Thomas Nolf
We spreken af aan de Beurs en doen het gesprek wandelend. “Het is alsof ik opeens op een andere planeet ben terechtgekomen”, zegt hij. “Een planeet met alleen maar aardige mensen. Het is zo raar om al diegenen die brieven hebben geschreven, die voor je zijn opgekomen, na al die jaren in het echt te zien. Ze eens goed vastpakken, dat kan helaas nog niet.”
Na alle berichten die sinds 2009 vanuit Marokko doorsijpelden over zijn lot, ziet Ali Aarrass (58) er verrassend kranig uit. Hij heeft een ver verleden als bokser, diende ooit in het Belgische leger. Hij kan wat hebben. “Littekens van uitgedrukte sigaretten verdwijnen”, vertelt hij. “Andere niet. En wat het in je hoofd doet, dat allemaal ondergaan en je realiseren dat de mensen die dit doen hier specifiek voor zijn opgeleid, dat krijg ik niet uitgelegd.”
Ali Aarrass woonde 29 jaar in Brussel. Hij had eerst een handeltje in geschenkwaren en later een krantenwinkeltje in Molenbeek. In 2004 besloot hij weer in Melilla te gaan wonen, de Spaanse exclave vlak bij de Marokkaanse stad Nador waar zijn roots liggen.
“Toen de agenten van de Guardia Civil mij op 1 april 2008 op straat aanspraken, zat ik op een klant te wachten. Ze deden het lijken alsof het iets was met een verkeersboete. De eerste vraag was: ‘Wie zijn je vrienden?’ Ik vond dat een beetje raar, het klonk bedreigend. Ik zei dat ik maar een echte vriend heb, mijn vader. Ze lachten me uit. Achteraf begreep ik dat ze me een hele tijd hadden geschaduwd. ’s Avonds werd ik voor een rechter geleid. Die zei dat ik naar Madrid moest worden overgebracht. Daar vloog ik in isolatie. Na een tijdje werd ik voor Baltasar Garzón geleid.”
De magistraat die achter Augusto Pinochet en Silvio Berlusconi aanging, en George W. Bush wou vervolgen voor martelingen in Guantánamo.
“Op vraag van Marokko onderzocht hij ook de aanslagen van Casablanca (op toeristische centra op 16 mei 2003, ddc). Hij confronteerde me met een hele reeks namen die me niks zeiden. Hij vroeg me wie ik kende in Marokko. Ik zei: ‘Helemaal niemand.’ Ik heb daar nooit gewoond. Ik ben geboren in Melilla, en ik weet heel goed dat vanuit Marokko met een scheef oog wordt gekeken naar de enclave. Mijnheer Garzón heeft correct zijn werk gedaan en besloot dat ik buiten vervolging moest worden gesteld. Toch kwam ik niet vrij. Marokko vroeg om mijn uitlevering. Amnesty International Spanje is toen actie beginnen voeren. Omdat Marokko een land is dat foltert.”
Kent u de oorsprong van de verdenkingen tegen u?
“Nee, ik was een pionnetje op een diplomatiek schaakbord. We waren eerst met z’n tweeën. Ze hadden samen met mij een zekere Mohamed el Bay opgepakt, ook in Melilla. Iemand die ik niet ken. Ook hij werd aan Spanje uitgeleverd en zat daar meer dan anderhalf jaar lang in de gevangenis. Hij had de Spaans-Marokkaanse nationaliteit, hij is net als ik geboren in Spanje. Ik, met m’n Belgisch-Marokkaanse nationaliteit, werd uitgeleverd. Hem lieten ze gewoon vrij.
“Toen ik hoorde dat de uitlevering onafwendbaar werd, ben ik een hongerstaking begonnen. De eerste van vele. Ik ben door mensen van het Spaanse Rode Kruis naar de luchthaven gebracht en op 19 november 2009 naar Casablanca overgevlogen met een lijnvlucht van Royal Air Maroc. Als ze werkelijk een terrorist in me zagen, zouden ze me toch niet op een lijnvlucht hebben gezet? Uit alles wat mij overkwam valt op te maken dat de mensen met wie ik te maken kreeg, zelf niks geloofden van wat mij werd aangewreven. Ze voerden gewoon orders uit. Na de landing ben ik niet eens de douane gepasseerd. Ik werd in een auto geduwd met vier mannen van de geheime dienst in. Een van hen zei: ‘Nu ben je waar je thuishoort.’ Ik zei dat ik een Belg was. Ik kreeg de eerste vuistslag. We reden naar Rabat. We moesten voorbij drie tolhuisjes. Bij elk tolhuisje duwden ze mijn hoofd naar beneden.”
Ook naar Marokkaanse maatstaven was uw arrestatie onwettig?
“Zo voelde het in elk geval wel. Op het laatst werd ik geblinddoekt, dus ik wist niet waar ik terecht was gekomen. Eerst zetten ze je langs achteren gehandboeid op een heel wankele stoel, zodat je op een gegeven moment onvermijdelijk keihard met je hoofd tegen de vloer gaat. Je hebt het dan zogezegd jezelf aangedaan. Daarna begonnen de vragen. ‘Wie ben je? Hoeveel zussen en broers heb je?’ En opeens: ‘Waar heb je de wapens verstopt?’ Vier dagen lang zijn ze die vraag blijven herhalen. Ik kreeg een ijzeren staaf tussen m’n benen. M’n hoofd werd in een emmer water geduwd tot net voor ik stikte. Ik werd achterwaarts verkracht met een fles. Kreeg elektrische schokken. Hun overduidelijke doel was een bekentenis.”
Die u, zeggen de Marokkaanse autoriteiten, ook hebt afgelegd.
“Een scenario verzinnen is iets heel anders dan bekennen. Ik kon de pijn niet meer verdragen. Na vier dagen heb ik het adres genoemd van mijn tante, die dicht bij de grens met Melilla woont. Ze begonnen dat te onderzoeken, en zeiden van: ‘Het klopt, hij heeft een tante die daar woont.’ Ze zijn dat hele huis gaan doorzoeken, en ik moest mee. Ik werd opeens aangenaam behandeld. Door de data op het dashboard van de auto waarmee we naar daar reden, realiseerde ik me dat het vier dagen had geduurd. Ik had geen besef van dag of nacht. Door dat verhaal van mijn tante heb ik tijd gekocht. Ik wist ook dat het minstens zeven uur rijden was.”
Hoe reageerden ze toen ze geen wapens vonden?
“Het herbegon. En in het commissariaat rinkelde de telefoon de hele tijd. Ik hoorde ze zeggen: ‘Ja, chef, begrepen chef. Met eerbied, chef.’ Ik werd naakt gezet, ze staken een stok in m’n achterste. Ze pisten op me. Ze schoten kogels vlak naast m’n hoofd af. Ze zeiden: ‘Als je ons nu de echte bergplaats niet aanwijst, dan schieten we je dood. Ik zei: ‘Doe maar, ik weet van geen bergplaats.’ Ze hebben me toen bewusteloos geslagen. Ik heb later nog eens een ander scenario bedacht, met alweer hetzelfde gevolg.”
Kreeg u dan geen bijstand van het Belgische consulaat?
“Die hebben helemaal niks gedaan. Voor hen was ik ‘maar’ een Marokkaan. Uiteindelijk ben ik veroordeeld op grond van mijn ‘bekentenissen’. Eerst tot vijftien jaar, daarna twaalf. En ik heb ze uitgezeten. Tot de laatste dag. In de gevangenis van Salé, vooral. Ze zijn me daar blijven folteren. Omdat mijn zus, het ‘Comité Free Ali’ en Amnesty International herrie bleven maken. Ze bleven brieven schrijven. Ik ben uw krant tot de rest van m’n dagen dankbaar voor het publiceren van de tekeningen die ik via medegedetineerden buiten gesmokkeld kreeg. Dát is wat ze wilden doen stoppen: de aandacht, de kritiek van Amnesty. Hun idee, denk ik, was: ‘Ooit stopt hij wel vanzelf.’ Ik besef heel goed dat ik geprivilegieerd ben. Er zijn in de nasleep van de aanslagen in Casablanca zeker 2.000 mensen opgepakt, waarvan er honderden zijn behandeld als ik. Wat is er van hen geworden?”
U kwam vrij middenin de eerste Marokkaanse lockdown.
“Dat was alweer een punt van discussie. Ik kreeg in de gevangenis te horen dat ze mij niet konden vrijlaten vanwege corona. Er was toen een Marokkaanse dame die wist van het Comité Free Ali en aanbood om mij onderdak te bieden. Zij is me met haar auto komen halen. Ik heb drie maanden bij haar gezin geschuild, want vluchten waren er al die tijd niet. Tot ik opeens bericht kreeg: je kan mee op een vlucht naar Parijs. Ik geloofde het pas echt toen we in de lucht hingen. Toen kwam het besef. Ik had het enkel te danken aan goede mensen. Aan belangeloze generositeit.”
Hoe leeft u nu?
“Van iets waarvan ik mij altijd had voorgenomen dat het mij nooit of nooit zou overkomen. Het OCMW. Ik heb mijn hele leven altijd gewerkt, heel graag gewerkt. Ik zoek nu elke dag naar werk, maar het is niet evident.”